Arnold Westervoort, de hoofdpersoon, is een jongen van 14 jaar. Z’n vader is lid van de NSB (=Nationaal Socialistische Beweging). Het verhaal speelt zich dan ook af in de Tweede Wereldoorlog. Omdat z’n vader lid is van de NSB, wordt Arnold op school met de rug aangekeken. Het verhaal begint op 30 april 1942. Arnold wordt op het schoolplein door een paar klasgenoten in elkaar geslagen (o.a. Martin Jonkers). Hij houdt er een paar gekneusde ribben aan over. De volgende dag wil Arnold niet naar school. Hij loopt dan naar de rivier. Daar ziet hij dat Duitsers bezig zijn met een schip te lossen. Ze vragen of hij meehelpt. Na een poosje komen er vliegtuigen aan die hen beschieten. Arnold blijft gelukkig ongedeerd. Eén vliegtuig wordt uit de lucht geschoten. Arnold wijst dan de weg, waar ze de piloot kunnen vinden. Als hij de volgende dag op school komt, hoort hij dat de winkel van fam. Jonkers in elkaar getrapt is. Uit een briefje wat hij krijgt, blijkt dat z’n vader Martin Jonkers verraden heeft. Uit school gaat Arnold een kijkje nemen bij de winkel van Jonkers. Als hij Martin ziet, volgt hij hem. Martin loopt naar een haventje waar enkele woonarken liggen. Arnold gaat één zo’n woonark binnen. Wat hij daar ziet, verbaast hem: allemaal gestolen spullen zoals banden, benzine, drank enz. Thuisgekomen schrijft hij een briefje, waarop staat dat de dieven hem een tientje moeten geven, als ze willen dat hij hen niet verraadt. Arnold krijgt het geld ook. De volgende dag komen de Duitsers de school binnen voor een inspectie. Iedereen moet z’n tas leeghalen. Ook bij Arnold gebeurt dit. De Duitsers vinden bij hem een spotprent van Mussert. De Duitsers zijn woest op hem. Dit is ook weer een gemene streek van z’n klasgenoten.
Als Arnold weer d.m.v. een briefje geld probeert te krijgen, wordt hij bij de woonark ingesloten door Martin Jonkers en een vriend, Karel Rot. Ze sluiten hem op, maar hij ziet kans toch weer vrij te komen. Terwijl Arnold en z’n vader in het politiebureau staan om hiervan aangifte te doen, gaat de telefoon: de oude woonark in de haven staat in brand. Van de daders, Martin en Karel, is geen spoor.
Meer dan een maand later gaat Arnold samen met de Jeugdstorm naar Utrecht. Daar hoort hij een paar toespraken van Mussert. In een flits ziet hij daar ook Karel Rot. Als hij thuisgekomen is, geeft z’n moeder een briefje aan hem. Hierop staat, dat hij een verrader is en dat ze hem dit betaald zullen zetten (de woonark). Hij hoort echter wekenlang niks van ze.
Als hij na de zomervakantie weer op school komt, ziet hij dat ze een nieuwe leerling in de klas hebben: Piet Bergman. Piet is evenals Arnold een NSB-er. Piet is wel wat brutaler en als hij beledigd wordt, geeft hij het gelijk door aan z’n vader. Als Gert Veenkamp en Harm Huisman Arnold en Piet in elkaar willen slaan, slaat Piet ze knock-out.
Op een middag moeten een paar klassen meedoen aan oogsthulp. Ook de klas van Arnold. De oogsthulp loopt uit op een drama. In plaats van aardappels te rooien, gooien met ze aardappels.
Eind ’42 wordt mevrouw Westervoort ernstig ziek. Gelukkig wordt ze wel weer beter. Als er ijs ligt, gaat Arnold schaatsen. Hij zakt dan door het ijs en wordt ternauwernood gered door twee jongens: Freek en Alex. Een week later wordt de school gevorderd. Ze verhuizen dan naar een oude tabaksfabriek.
Als Arnold een briefje vindt met een dreigement voor z’n vader, wordt meneer Westervoort een beetje bang. Een paar leerlingen laten hem dan ook schrikken. Aan het einde van het schooljaar heeft Arnold het niet zo druk meer. Hij gaat dan z’n vader helpen, die inmiddels directeur van het distributiekantoor is. Op een dag wordt het kantoor overvallen. Arnold is dan ook op het kantoor. Van de daders is geen spoor.
Arnold wordt een beetje verliefd op Marloes ter Winkel. Hij is er al achtergekomen dat ze in het verzet zit. Als Arnold bij de rivier zit, ziet hij Marloes voorbij fietsen. Arnold volgt haar. Arnold ontmoet haar als ze in het bos haar band probeert te repareren. Hij biedt aan om te helpen, maar dat wil ze niet. Opeens valt haar tas op de grond en het slot springt open. Uit de tas komen allemaal bonkaarten gerold. Ze krijgen daar ruzie over, want Arnold ziet dat dit de geroofde bonkaarten zijn. Dan zegt Arnold dat hij een verzetskrantje van haar heeft gevonden en dit niet heeft verraden. Marloes draait dan bij. In de weken die volgen, krijgt hij soms een glimlach van haar. Maar als de vader van Marloes gevangen wordt genomen, denkt Marloes dat Arnold hem verraden heeft.
Omdat verschillende NSB-ers zijn doodgeschoten heeft Mussert bedacht de NSB-ers een pistool te geven. Zo ook meneer Westervoort.
Het is inmiddels al 1944. Als Arnold kolen moet gaan halen, wordt hij ingesloten door Martin Jonkers en Karel Rot. Dit is een vergeldingsactie. Ze slaan hem in elkaar, Martin met een stuk ijzer en Karel met een mes! Arnold belandt dan in het ziekenhuis. Hij heeft twee gebroken ribben, een gebroken sleutelbeen en is geopereerd aan z’n nieren. Heel langzaam knapt hij op. Op een gegeven moment komt er een nieuwe patiënt op de kamer, Jeroen. Deze is door de Duitsers in z’n achterwerk geschoten, omdat hij in het verzet zit. In het ziekenhuis proberen ze hem zolang mogelijk vast te houden, zodat hij misschien nog bevrijd kan worden. Arnold kan goed met Jeroen opschieten. Als op een avond de ouders van Arnold komen, laten ze hem de rouwadvertentie zien van Piet Bergman. Piet is gesneuveld als SS-er. Een paar dagen na deze gebeurtenis mag Arnold bijna naar huis. Arnold wil proberen om Jeroen uit het ziekenhuis te krijgen. Hij bedenkt dan een plan en vertelt het aan Jeroen. In ruil hiervoor moet Jeroen tegen Marloes zeggen dat Arnold haar vader niet heeft verraden.
Na een week thuis te hebben gezeten, wil Arnold z’n plan ten uitvoer brengen. Als er niemand thuis is, schroeft hij het bureaublad van z’n vaders bureau eraf. Nu kan hij het pistool pakken. Hij legt het wapen in een koekjestrommel met de koekjes er bovenop. Dan gaat hij naar het ziekenhuis. Arnold praat wat met Jeroen en Arnold geeft dan de koekjestrommel. Vierentwintig uur later ontsnapt Jeroen uit het ziekenhuis. Het plan van Arnold is gelukt!
Het is september ’44. Het gaat met Duitsland niet goed meer. Van alle kanten komen de bezetters het land binnen. De Duitsers en de NSB-ers beginnen bang te worden. Van het hoofdkwartier van de NSB krijgt de fam. Westervoort bericht dat er een trein voor hen klaar staat. Ze pakken hun koffers en gaan naar het station. Na drie kwartier komt de trein. Als ze in moeten stappen, zegt Arnold dat hij naar de wc moet. Hij rent om het stationsgebouw heen en duikt weg tussen de struiken langs de rails.
.
Reactie plaatsen
Reacties